Het beleid om mensen langer te laten doorwerken werpt vruchten af. De gemiddelde leeftijd waarop werknemers met pensioen gaan lag jarenlang op 61 jaar en is in 2007 gestegen naar 62 jaar.
Dat meldde het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) vrijdag. Het aantal werknemers dat voor het zestigste levensjaar met pensioen ging, is sterk afgenomen. ''Gingen tussen 2004 en 2006 jaarlijks nog ongeveer 18.000 werknemers voor hun zestigste met pensioen, in 2007 waren dat er nog maar krap achtduizend'', aldus het CBS.
Vooral bij het openbaar bestuur en overheidsdiensten houden volgens het CBS minder mensen voor hun zestigste op met werken.
Uitstroom
''De uitstroom van werknemers jonger dan 60 jaar naar een pensioenuitkering is hier het sterkst afgenomen.''
Maar ondanks de stijging van de pensioenleeftijd ligt deze volgens het statistisch bureau nog altijd relatief laag in deze bedrijfstak.
In de zorg gingen werknemers het vroegst met pensioen, op een gemiddelde leeftijd van nog geen 61 jaar, in de landbouw en de visserij was die met ruim 64 jaar het hoogst.
Leeftijd
Tot 2007 gingen vrouwen en mannen gemiddeld op dezelfde leeftijd met pensioen, vanaf dat jaar is de gemiddelde pensioenleeftijd bij mannen gemiddeld meer gestegen dan bij vrouwen.
''Mannen gingen in 2007 gemiddeld een halfjaar later met pensioen dan vrouwen'', aldus het CBS. Mannen hielden er in doorsnee met 62,1 jaar mee op, vrouwen op de leeftijd van 61,6 jaar.