De verhoging van de pensioenleeftijd lijkt veel meer impact op de groep van laagopgeleiden te hebben. Zij gaan veel later met pensioen dan hoogopgeleiden.
Hbo-plussers houden het net voor hun 64ste voor gezien, terwijl laagopgeleiden met pensioen gaan als ze 65 zijn, blijkt uit onderzoek van Raymond Montizaan van Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt van de Universiteit Maastricht. “De pensioenleeftijd is voor iedereen toegenomen, maar voor lager opgeleiden het hardst gestegen”, zegt Montizaan
De verhoging van de AOW-leeftijd in 2013 en de versobering van regelingen voor vervroegd pensioen hebben voor een tweedeling gezorgd tussen hoog- en laagopgeleiden. In 2005 lag de pensioenleeftijd tussen de verschillende opleidingsniveaus ongeveer gelijk op bijna 61 jaar. In 2015 blijken hbo’ers en wo’ers een paar maanden voor hun 64ste te stoppen terwijl mensen met het laagste mbo-niveau of lager, pas een paar maanden na hun 64ste stoppen.
Eerder met pensioen gaan is voor laagopgeleiden financieel niet haalbaar. Vaak beginnen ze ook al eerder met werken en ligt hun levensverwachting lager dan die van hoogopgeleiden. “Laagopgeleiden betalen meer en langer voor hun pensioenopbouw. Het is deels zo dat hoogopgeleiden daarvan profiteren”, aldus Montizaan.
In eerder onderzoek constateerde hij dat laagopgeleiden niet alleen later pensioen gaan, ze kiezen er ook vaker voor om langer door te werken na de AOW-leeftijd, iets wat overigens ook voor hoogopgeleiden geldt. Uit dit onderzoek bleek het volgende:
Tussen 2003 en 2016 is het aantal werkenden in de leeftijd van 55 tot 64 jaar verdubbeld van 726.000 naar ruim 1400.000. Het aantal werkenden in de leeftijd tussen 65 en 74 jaar is bijna verdrievoudigd, van 66.000 naar 180.000. Degenen met een lage opleiding zijn in de periode 2003 tot 2016 ruim drie keer vaker gaan doorwerken. Ook middelbaar en hoogopgeleiden werkten vaker door nadat zij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikten, maar onder hen is de stijging minder sterk.
.